De bekering van Vlaanderen (Deel 1: 500 - 751)
Toen de koning van de Franken Clovis in 511 overleed, liet hij een rijk na dat van de Noordzee tot aan de Alpen en bijna tot aan de Middellandse Zee reikte. Er was veel gebeurd sinds zijn vader met pracht en praal in Doornik was begraven. Al lang voordien hadden de Franken hun stamgebieden in Germanië verlaten en zich tijdelijk gevestigd in een gebied dat Taxandria heette. Ruwweg kunnen we dit gebied identificeren met de Kempen, een uitgestrekt gebied in wat nu Noord-Brabant, Antwerpen en Limburg is.
De Franken, net als de andere Germaanse stammen die het Romeinse Rijk waren binnengevallen, hadden geen duidelijke kijk op wat bestuur of overheid was. En dus konden ze na hun overwinning maar weinig profiteren van de staatsstructuren die de Romeinen eerder hadden opgebouwd. Die stammen vertoonden trouwens ook geen eenheid. Wie aan het hoofd van een kleine groep stond, noemde zich koning. Hun enige betrachting was macht, zowel over de autochtone Romeinen als over hun Germaanse concurrenten. In een wespennest van wreedheden, haalden de afstammelingen van de legendarische koning Meroveus het overwicht. De dynastie van de Merovingen bracht de Franken uiteindelijk samen onder één gezag: het hunne.
De meest succesvolle koning in de reeks was de onscrupuleuze Clovis. Hij had er geen problemen mee om andere volkeren gewelddadig te overwinnen en wat er nog restte aan Romeins rijksgezag te liquideren. Daarvoor had hij zijn hoofdstad Doornik opgegeven en van Parijs het centrum van zijn macht gemaakt.
Miniatuur uit de twaalfde eeuw met Sint-Amandus die zijn testament aan Baudemundus dicteert. Deze monnik en latere abt van de Gentse Sint-Pietersabdij schrijft het zorgvuldig neer met een ganzenveer op een rotulus.
Beredeneerde bekering
Dat Clovis met zijn doopsel door de heilige Remigius aan de basis lag van het christendom in deze gewesten dient lichtjes genuanceerd. Zoals veel vorsten het voor en na hem zouden doen, gold als enige redenering: 'Doet het geen goed, het doet zeker geen kwaad'. Eigenlijk duurde het nog een eeuw voor in het Schelde-, Maas- en Rijngebied missionarissen arriveerden. Die kwamen eerst uit Ierland, zoals de heilige Omaar en Winok. De meer bekende missionaris Sint-Amandus kwam dan weer uit het zuidwesten van Frankrijk. Hij was vooral in het Gentse actief, waar hij door heidenen in het water werd gekieperd, later ook in het Antwerpse, en nadien bisschop van Maastricht werd. Hij stichtte de abdij Sint-Amands nabij Valenciennes, met de royale steun van koning Dagobert. Voor wat Gent betreft bestaat er twijfel over welke abdijen hij daar stichtte: Sint-Baafs wellicht als oudste, misschien ook Sint-Pieters.
Meer dan elders waren aan de Maas de Romeinse tradities bewaar gebleven. In Maastricht had een kern van christenen de volksverhuizingen overleefd. Die stad had Tongeren als bisschopszetel vervangen, vooraleer ze zelf de eer moest afstaan aan Luik.
Instortende handel
De onveiligheid tijdens de Germaanse invallen en ook nog ten tijde van de Merovingen, die behoorlijk ruw optraden tegen de autochtone inwoners, had voor een terugval van de economische activiteiten gezorgd. Handel vraagt rust en zekerheid, en die was er niet meer. Het Byzantijnse rijk en vooral de opkomende islam maakten economische activiteiten van de Middellandse Zee naar de Noordzee bijna onmogelijk. Zonder handel kwijnde zeker ook de ambachtelijke productie weg.
Kleinschaligheid was troef. Men produceerde wat men consumeerde, en consumeerde wat men produceerde. De horizon lag niet verder dan de kerktoren, als die er al stond...
Nederzettingen werden meer stabiel. Vroeger trok men van de ene vruchtbare grond naar de andere, tot ook die weer uitgeput was. Nu bouwden de Franken voortaan dorpen met de kerk en het kerkhof in het midden. Begrafenis had het gehaald op crematie. De nederzettingen kregen vaak de naam van hun stichter mee.
Hoe Gent werd bekeerd
Oorkonde van 13 juni 980 waarin onder meer de overbrenging van de relieken van de heilige Amandus naar de Gentse Sint-Baafsabdij wordt bevestigd.
De 'Vita Amandi' is de vrome levensbeschrijving van de heilige missionaris Amandus. Teksten van stichtende aard verheerlijken steeds de daden van de betrokken 'held', accentueren de moeilijkheden waar die mee te kampen had, maar ze kennen altijd een gunstige afloop: de heiligheid. De auteur heeft de beschreven gebeurtenis, hier de bekering van Gent, niet met eigen ogen aanschouwd. Zijn verhaal is gebaseerd op horen zeggen en willen geloven.
De Sint-Baafsabdij in de negentiende eeuw.
'De heilige Amandus hoorde dat er aan de grenzen van waar de Franken wonen een kleine nederzetting was van heidenen. Ze heette Gent en de Schelde vloeide er langsheen. Omwille van de woestheid van de bevolking en de onvruchtbaarheid van het gebied, was het overgeleverd aan rovers, goddeloos en ingelaten met afgodendienst. Daarom stelde Amandus zich bloot aan het gevaar om de bewoners van die plek uit de strop van de duivel te bevrijden. Hij begaf zich op weg met God als leidsman. Vele onheilen heeft hij er ondergaan in naam van Christus, en hij bleef alleen over toen zijn gezellen naar huis terugkeerden omdat het hun ontbrak aan voedsel en kleding. Hij draaide eigenhandig de molensteen en bakte brood dat hij vermengd met as opat. Dikwijls echter wanneer hij hun bidplaatsen vernielde, werd hij door de vrouwen en mannen hardhandig aangepakt en in de rivier geduwd. Toch leidde hij ze naar de zegen van het doopsel en hij kocht ze als het ware als gevangenen vrij uit hun slavernij'.
Meivelden
'Het Frankische Rijk van Clovis' klinkt wel mooi maar in de praktijk betekende het niet zo veel. Het was geen staat met een staatsideologie. Frankische koningen beschouwden hun waardigheid als een onderdeel van hun erfgoed. Als een vorst stierf, werd het rijk in gelijke delen onder de zonen verdeeld. Ook onder de volgende dynastie - die van de Karolingen - bleef dat systeem bewaard met alle gevolgen van dien.
Wat nu Vlaanderen wordt genoemd maakte van de zesde en tot in het midden van de achtste eeuw deel uit van een deelkoninkrijk dat Austrasië heette. Heel die periode werd gekenmerkt door rivaliserende koningen, krijgsheren zeg maar; die met veel geweld coalities sloten en die met nog meer gemak weer verbraken. Nu eens werden deelgebieden samengesmeed om in een volgende generatie weer uiteen te spatten.
Maar zelfs in de meest primitieve maatschappijen heerst een of andere vorm van organisatie. In de territoriale indeling van de kerk kon men structuren uit de Romeinse tijd herkennen. Het huidige Vlaanderen kende geen bisschopsteden. Het gebied hing af van de bisschoppen van Doornik, Kamerijk, Terwaan of Luik.
Politiek was het rijk onderverdeeld in gouwen, zowat de oude 'pagi' uit de nadagen van Rome. De naam overleeft bijvoorbeeld nog in Henegouwen. Of de vroeg-middeleeuwse afbakening volledig overeen kwam met die uit de Romeinse tijd is moeilijk uit te maken. Wel is duidelijk dat ze in sommige gevallen correspondeerde met stamgebieden van de oude Galliërs. Aan het hoofd van de Frankische maatschappij stond een koning, die verkozen werd. Dat was alleszins het traditionele principe maar zoals altijd en overal probeert een dynastie de macht in eigen rangen te houden. Erfopvolging werd de praktijk, keuze de regel.
Vanuit de oude Germaanse traditie was een grote rol voorbehouden aan de vrije lieden van de stam, mensen met groot aanzien, zeg maar. Op de 'meivelden', de volksvergaderingen bestaande uit vrije lieden, werden de belangen van de stam besproken. Met de kerstening was de slavernij zo goed als verdwenen maar vormen van horigheid bleven nog vele eeuwen bestaan. Zonder die horigheid zou het hele systeem van landbouwbedrijven onmogelijk te beheren zijn geweest.
Landen, waar graven uit de tijd van Pipijn zijn gevonden
Merovingische graven blootgelegd na de sloop van een kerkje te Landen in 1759.
In de eerste helft van de zevende eeuw lag Pipijn I, bijgenaamd van Landen, aan de oorsprong van zijn eigen dynastie, de Pipiniden. Zijn familie had uitgestrekte bezittingen in wat toen Austrasië was, het noordoostelijke Frankische deelrijk. De rijkdom van het geslacht had ervoor gezorgd dat de familieleden zich konden opwerken tot 'hofmeiers', beheerders van de koninklijke goederen. Ze deden dat trouwens met zoveel succes dat ze vooral hun eigen macht en rijkdom nog meer deden aanzwellen.
Te Landen, in het zogenaamde Sint-Gitterdal, bleef een aantal 'moten' bewaard, kunstmatige heuvels. Eén ervan is in de geschiedenis blijven voortleven als de begraafplaats van Pipijn I van Landen. Opgravingen hebben echter uitgewezen dat het gaat om de resten van een opgehoogde versterking uit de volle Middeleeuwen, dus een half millennium na Pipijn te dateren.
Toch duidt het bestaan van een kerk toegewijd aan Sint-Geertrui (trouwens een dochter van Pipijn) en een Merovingisch grafveld in Sint-Gitterdal op bewoning in die vroege tijd. Al in de achtste eeuw stond hier een houten bedehuis. Rond 800 werd daar bovenop een éénbeukig stenen kerkje met een vierkant koor gebouwd. In de loop van de tijd werd het meerdere keren verbouwd. In 1759 was het kerkje zo bouwvallig dat het gesloopt werd. Bij de opgravingen werden twee Merovingische graven in de kerk blootgelegd. De opgegraven fundamenten en de vondsten zijn nog altijd te bezoeken (zie foto hierboven).
Vadsige koningen
De laatste Merovingers en afstammelingen van Clovis werden de 'vadsige' koningen genoemd omdat ze het bestuur van hun rijk aan hofmeiers overlieten. Op deze schoolplaat door Edmond van Offel uit de jaren twintig is te zien hoe ze een ijdel leven leefden.
In de Romeinse tijd was het recht gebaseerd op wetgeving. In de Frankische tijd was dat weggevallen - er was geen instantie die het kon afdwingen - en vervangen door het gewoonterecht. Dit bestond uit mondelinge rechtsregels die van toepassing waren omdat het nu eenmaal 'altijd zo was geweest'. Juridische categorieën waren strikt afgebakend. Geprivilegieerd waren de vrije Franken, dan waren er ook nog Romeinse staatsburgers en onderaan bengelden de horigen. Straf, boete en verantwoordelijkheid waren verschillend voor elke groep. Vrouwen waren achtergesteld ten opzichte van mannen. Hun waarde was gekoppeld aan hun vruchtbaarheid.
Troon van Dagobert, de laatste Merovingische koning. Hij dateert uit de zevende eeuw en wordt in de Bibliothèque Nationale in Parijs bewaard.
De Merovingische koningen gaven van de zesde tot de achtste eeuw steeds meer macht uit handen. Ze hielden er de spotnaam 'vadsige koningen' aan over. De werkelijke macht kwam in toenemende mate in handen van de zogenaamde 'hofmeiers', de beheerders van de uitgestrekte koninklijke bezittingen.