De Tweede Frankische Periode (751 tot 987 n. C.)
De Karolingen waren een dynastie die het Frankische Rijk regeerde van de 8e tot de 10e eeuw. De dynastie nam het Frankische rijk over van de Merovingen in 751, door Pepijn de Korte. De naam van de dynastie is afgeleid van Karel Martel (die als bastaardzoon niet als volwaardig lid van de Pepiniden werd aanvaard).
Een fel betwist koninkrijk
Na de dood van Clovis leiden opeenvolgende erfopvolgingen tot een verdere verdeling van het rijk. In de loop van de 6e eeuw veranderen de grenzen tussen de verschillende delen van het Frankische koninkrijk meermaals. Bovendien wordt het territorium alsmaar groter na veroveringen in het zuiden en oosten. Het zwaartepunt van het rijk verplaatst zich naar het zuiden, in de richting van de valleien van de Seine en van de Rhône. Het koninkrijk wordt slechts zelden herenigd: van 558 tot 561 onder Clotarius I, tussen 613 en 629 onder Clotarius II en tussen 629 en 639 onder Dagobert. De geschiedschrijving heeft vooral de bloedige twisten onthouden tussen de koninginnen Fredegonde en Brunhilde. Tussen 561 en 613 leveren zij een langdurige strijd om hun zonen te verzekeren van de erfenis van het rijk van Clovis.
Geleidelijk aan bakenen zich binnen het Merovingische koninkrijk dire nieuwe politieke gebieden af met min of meer stabiele grenzen. Neustrië, met als hoofdstad Parijs, bezet de volledige Atlantische kustlijn van de Schelde tot de Loire. Bourgondië wordt geregeerd vanuit Orléans en omvat de hellingen van de grote valleien van de Loire en de Rhône. Ten slotte is er Austrasië, met hoofdstad Reims, dat de streken van de Maas en de Moezel en een groot stuk van de Champagnestreek behelst. In onze contreien vormt het Kolenwoud de natuurlijke en fysieke grens tussen Neustrië en Austrasië. Dit omvangrijke woud bevindt zich tussen Dijle en Samber. Deze grens vormt ook de scheiding tussen de diocesen van Doornik en van Tongeren-Maastricht.
De Merovingische koningen zoeken voor hun voortdurende onderlinge gevechten om de macht steun bij de grootgrondbezitters. Dit is vooral het geval na het edict van Clotarius I van 614, dat de koning verplicht om graven te benoemen uit leden van de grondadel. Op die manier verwerven de grootste families enorme domeinen. Zo bezitten in Austrasië de families, die men later de Pepiniden zal noemen, enorme eigendommen in de streek van de Maas, de Moezel en de Rijn. De leden van deze familie staan ook op de eerste rij als de "postjes" moeten verdeeld worden. Leden van deze families bekleden binnen de monarchie de belangrijkste functies als hofmeier, bisschop, abt en hertog.
De langzame ontwikkeling van een grenszone
Kaart van het Karolingische Rijk (8e - 9e eeuw).
Tijdens de 6e en een groot deel van de 7e eeuw bevindt het grondgebied van het huidige België zich in de uithoeken van het Frankische rijk. De hoofdsteden (Parijs, Orléans, Reims) liggen een stuk centraler. De monarchie houdt zich meestal op in de buurt van de Seine, de Loire en de Rhône, en laat zich maar weinig zien in het noordoosten van het rijk. Steden vind je er niet. De Gallo-Romeinse steden als Bavay, Doornik en Tongeren zijn de naam stad niet langer meer waardig. Er duiken nieuwen woonkernen op rond de rivieroevers, maar Maastricht, Namen, Hoei en Dinant blijven voorlopig slechts bescheiden dorpen. De Romeinse administratieve districten, de civitates, spelen geen rol van belang meer en worden vervangen door pagi. Dit zijn kleinere, minder uitgestrekte gebieden die eerder verwijzen naar landelijke territoria. Ze hebben ook geen echt stabiele grenzen. Meestal vallen zij onder de bevoegdheid van een graaf, die de koning vertegenwoordigt.
In het westen van het huidige België is de afbakening tussen de zee en het land nog onduidelijk. De kustlijn is nogal grillig en wisselvallig, terwijl het binnenland van Vlaanderen en West-Brabant wordt bedekt door een dikke begroeiing van bos en heide. Tegelijkertijd vindt men in deze gebieden uitstekende graasweiden, evenals land dat heel geschikt is voor de teelt van gewassen. Tussen oost en west zorgt het Kolenwoud voor een natuurlijke scheiding tussen de vruchtbare hoogvlaktes van Haspengouw en de Condroz. Ze zijn goed voor het leeuwendeel van de landbouwactiviteiten. Later zullen in deze gebieden belangrijke archeologische vondsten worden gedaan. In de Maasregio wordt ook veel aan ijzerbewerking gedaan. Men ontgint er het erts en dankzij de aanwezige houtskool worden er wapens en gebruiksvoorwerpen gemaakt. Rivieren bevorden de handel de handel en het transport. Er worden heel sterke en duurzame wapens gesmeed, en er worden ook tal van kostbare gouden, zilveren en bronzen juwelen en sieraden gemaakt. Vooral in de streek van Namen werden in verschillende graven een overvloed aan Frankische strijdbijlen, speerpunten, scramasaxen (zwaard met één snede uit de Merovingische tijd), riemgespen en mantelspelden gevonden. Zij weerspiegelen niet allen de status van diegenen die werden begraven, maar getuigen ook van het vakmanschap van de ambachtslui.
Oude schoolplaat waarop de kledij van aristocratische Franken wordt weergegeven.
De economische activiteiten, zowel de landbouw, de vroege nijverheid en de handel, kenmerken zich tijdens deze periode door hun efemeer en nomadisch karakter. De stedelijke bewoning gaat er ontegensprekelijk op achteruit, maar de veeteelt en de handel kennen onmiskenbaar een ontwikkeling. De rivierstreken ontwikkelden zich het spectaculairst, eerst aan de Maas en daarna langs de Schelde. In vele Maasdorpjes zijn er muntateliers en worden er ook markten georganiseerd.
De bevolkingsgroepen lijken zich heel snel te vermengen. De begrafenisrituelen ontwikkelen zich meer en meer volgens de Germaanse traditie. Ook de kledij, de wapens en diverse technieken worden aan die cultuur ontleend. De Gallo-Romeinse gebruiken blijven echter bestaan, vooral in de hogere lagen van de bevolking. Het is echter moeilijk om iets te zeggen over de ontwikkeling van de bevolkingsdichtheid. Op het eerste gezicht lijkt er weinig te zijn veranderd, maar de mensen zoeken wel andere oorden op om te leven en te wonen. Ze vestigen zich steeds meer langs de waterwegen en verwijderen zich steeds verder van de Romeinse heirbanen. In tegenstelling tot de traditionele visie, die het heeft over een plots einde van het gouden tijdperk van het Romeinse Rijk, beschrijven geschiedschrijvers deze "Merovingische" periode reeds enkele decennia als een overgangsperiode, als een zoektocht naar een nieuw evenwicht tussen twee samenlevingen die grondig van elkaar verschillen.
Een grondige kerstening
Net als in de rest van Gallië, begint de verspreiding van het christendom ook in onze contreien tijdens het Romeinse tijdperk. In het begin blijft de christianisatie vooral beperkt tot de geromaniseerde elite die behoort tot de administratie en het leger. Het is dus logisch dat het christendom eerst, en misschien uitsluitend, succes heeft in stedelijke gebieden. Steden als Doornik en Tongeren ontwikkelen zich vanaf de 4e eeuw als de hoofdplaatsen van de eerste diocesen. De onrust en de vele invasies in de 5e eeuw vertragen echter dit proces.
De bekering van Clovis leidt uiteraard niet tot een grondige christianisatie bij al zijn onderdanen. Maar het moedigt wel de ijver van de katholieke geestelijken aan. De oude en nieuwe bisschopssteden ontwikkelen zich tot belangrijke centra. In de aartsbisdommen Keulen en Reims, verlaten de bisschoppen Tongeren en vestigen zich eerst in Maastricht (5e eeuw) en daarna in Luik (na 725). Ook Doornik wordt verlaten, ten voordele van Noyon. Een beetje verderop worden in de 6e en 7e eeuw ook Cambrai en Thérouanne tot bisschoppelijke zetels verheven.
Sint-Gertrudis, de stichtster van de abdij van Nijvel, is de dochter van Pepijn van Landen, de stamvader van de Pepiniden.
De monniken hebben het grootste deel van de kerstening voor hun rekening genomen. Tussen 640 en 680 worden er in het huidige België tal van abdijen gesticht, vooral in bossen en langs waterwegen. Traditioneel wordt de stichting van de Sint-Pietersabdij in Gent door Sint-Amandus (635) gezien als het begin van de kloosterbeweging in België. De abdij zou later de naam van zijn leerling, Sint-Bavo, dragen. Ook de abdij van Nijvel, die omstreeks 647 werd gebouwd, is erg beroemd omwille van de persoonlijkheid van haar schenker. De weduwe van homeier van Austrasië, Pepijn van Landen, schenkt haar groot domein in Nijvel aan haar dochter Gertrudis om er een klooster voor adellijke vrouwen op te richten. Tijdens deze periode worden eveneens de abdijen van Stavelot en Malmédy gesticht, net zoals die van Fosses, Lobbes, Andenne, Celles enzovoort.
De opkomst van de Karolingers
In het hart van onze contreien staat de wieg van de Pepiniden. De macht van deze familie is stevig verankerd in de grote economische as die de Maasvallei ondertussen geworden is. Tussen Maas en Rijn telt men een honderdtal landelijke domeingoederen die hen toebehoren. Later zullen in enkele van deze bezittingen Karolingische paleizen het daglicht zien: Jupille, Herstal en Les Estinnes.
Dit onroerend erfgoed wordt vakkundig beheerd en wordt niet verspild om zich militaire diensten te verzekeren. Deze praktijk, in stand gehouden door de Merovingische koningen, leidt na de dood van Clovis' zonen, tot de neergang van hun macht. De voorouders van Karel de Grote gebruiken veeleer de kerkelijke gronden om hun clientèle uit te breiden. Zijn grootvader Karel Martel (685-741) en zijn vader Pepijn de Korte (715-768) gebruiken hun positie als hofmeier om hun getrouwen aan het hoofd van abdijen of bisdommen te benoemen. Zij moedigen anderzijds de verdere kerstening aan in de door hen gecontroleerde streken en ze beschermen de missionarissen die actief zijn in de grensgebieden van hun territorium. Pepijn van Herstal, de vader van Karel Martel, vertrouwt de evangelisatie van Friesland vanaf 690 toe aan de Angelsaksische missionaris Willibrordus. De grootvader van Karel de Grote zet deze aanpak verder, al verschuift het zwaartepunt wel in oostelijke richting, richting Beieren. De Pepiniden ondersteunen ook de acties van de concilies, die de werking van de Kerk binnen het Frankische koninkrijk moeten organiseren. Zij stellen zich op als de de beschermheren van een instelling wiens macht voortdurend toeneemt.
De militaire successen van de Pepiniden versterkt eveneens hun prestige. Pepijn van Herstal, hofmeier van Austrasië sinds 679, bekleedt vanaf 687 dezelfde functie in Neustrië. Hij strijdt tegen de Saksen en de Beieren, neemt Utrecht in en dwingt de Friezen tot overgave. Zoals zijn naam laat vermoeden, is Karel Martel niet echt genadig. Hij maakt resoluut komaf met de legitieme opvolgers van zijn vader. Hij is geboren uit diens tweede huwelijk, maar zijn bastaardstatus verhindert hem niet om zijn concurrenten in Neustrië en Austrasië te verpletteren. Vervolgens zet hij de veroveringen van zijn vader verder. Hij onderwerpt andermaal de Friezen en daarna hun buren, de Alemannen. Hij slaagt erin zijn heerschappij uit te breiden over de koninkrijken van Bourgondië en van de Provence.
Karel Martel en de overwinning bij Poitiers
Tijdens de slag bij Poitiers in 732 versloeg de Frankische hofmeier Karel Martel een islamitisch leger onder Emir Abd el Rahman. De uitkomst van deze veldslag bracht de noordwaartse expansie van de islam uit Spanje tot staan. De slag bij Poitiers wordt daarom traditioneel beschouwd als een keerpunt in de opmars van de islam in Europa, al is onder historici in de twintigste eeuw discussie ontstaan over het belang van deze slag.
Karel Martel is vooral de geschiedenis ingegaan door zijn beroemde overwinning bij Poitiers, waar hij in 732 de Arabieren in de pan hakt. Deze indringers zijn vanuit het Iberisch schiereiland de Rhônevallei binnengedrongen. In 725 verwoesten ze Autun. Nadat ze in 721 voor de eerste keer zijn verslagen door hertog Eudes van Aquitanië, staan ze in het begin van de jaren 730 nog sterker weer aan de deur. Karel Martel snelt Aquitanië te hulp, verplettert de Arabische troepen en doodt hun leider, emir Abd El-Rahman. Hij neemt de gelegenheid te baat om de controle te verkrijgen over deze streken, die zich eerder onafhankelijk hadden verklaard van het Frankische koninkrijk.
Na de dood van de Merovingische koning Diederik IV in 737 duidt Karel geen opvolger aan. Hij oefent aldus de macht uit, hoewel hij zich niet met koninklijke waardigheid bekleedt. Zij zoon Pepijn de Korte integendeel pleegt in 751 een ware staatsgreep. Hij steunt zich hierbij bijna uitsluitend op de kerkelijke hiërarchie en in het bijzonder op de paus. Hij zet aldus de politiek van steun aan de Kerk van zijn voorvaderen verder. In 743-744 organiseert hij het concilie van Soissons, waarvan de meest belangrijke beslissingen het versterken van de discipline binnen de clerus behandelen. De vergadering van Frankische bisschoppen buigt zich ook over de inbeslagnames van kerkelijke gronden door de hofmeiers. Deze krijgen de toestemming om sommige kerkelijke bezittingen te geven aan hun beschermelingen (cliënten), op voorwaarde dat deze een cijns betalen aan de legitieme eigenaars. Pepijn de Korte wordt in deze taak om de Kerk te reorganiseren bijgestaan door de missionaris Winfried, beter gekend als Sint-Bonifatius. Deze briljante man zal zijn hele leven wijden aan de evangelisatie van Friesland en de gebieden ten oosten van de Rijn.
Pepijn de Korte, de eerste Karolingische koning en vader van Karel de Grote.
In 743 moet Pepijn de Korte het opnemen tegen een verbond van de hertogen van Bourgondië, Beieren en van Alemannië. Om het gevaar te bedwingen, benoemt hij een opvolger voor Diederik IV. Pepijns vader Karel Martel had immers nagelaten dit te doen. In 750 richt hij zich tot paus Zacharias met de vraag wie tot koning kan worden uitgeroepen: diegene die de macht effectief uitoefent of diegene die geen enkele macht heeft? Pepijn krijgt van de paus het antwoord dat hij verwachtte. Bijgevolg roept hij in november 751 een vergadering bijeen in Soissons en laat zich, met de steun van Sint-Bonifatius, uitroepen tot koning. Chilperic III, de laatste Merovinger, wordt getonsureerd (zijn hoofdkruin wordt geschoren) en toevertrouwd aan het klooster van Sint-Bertinus (Saint-Omer). Deze machtsgreep wordt drie jaar later bekrachtigd door paus Stefanus II. Die wordt sinds het begin van de jaren 750 bedreigd door de Longobardische koning, die Rome wil veroveren. De paus vraagt Pepijn in 754 om militaire hulp. In ruil zalft hij hem op 28 juli 754 tot "Koning der Franken" en kent hem de titel toe van "Patriciër der Romeinen". Karel en Karloman, zijn twee zonen, valt dezelfde eer te beurt. Op die manier wordt de Karolingische dynastie erkend en gewettigd door de kerkelijke hiërarchie.
Pepijn neem zijn verantwoordelijkheden ernstig en laat er geen gras over groeien. Nadat alle diplomatieke middelen zijn uitgeput, trekt hij tussen 756 en 758 verschillende keren ten strijde tegen de Langobarden, zijn voormalige bondgenoten. Door zijn militaire successen verlost hij het bedreigde Rome en voegt hij maar liefst 22 Italiaanse steden toe aan het pauselijk grondgebied. Deze gebieden zullen later het centrum van de Pauselijke Staten vormen. Anderzijds integreert Pepijn ook nog Zuid-Frankrijk (Aquitanië en de Provence) in zijn koninkrijk. In zijn strijd tegen de Saksen, de Beieren en de Alemannen heeft hij echter minder succes.
Karel de Grote, "Vader van Europa"
Pepijn sterft in 768. Omdat ze in 754 samen met hun vader werden gezalfd, zijn Karel en Karloman zijn natuurlijke opvolgers. Als deze laatste in 771 ook overlijdt, wordt Karel al snel de enige heerser.
Militaire veroveringen als basis van macht
Kaart van de expansie van het Karolingische Rijk ten tijde van Karel de Grote. In het blauw het gebied bij de dood van Pepijn de Korte.
Karel zet de veroveringstochten van zijn vader gewoon verder en probeert de Saksen te onderwerpen. In 772 vernietigt hij hun heidens heiligdom Irminsul. In 774 roept paus Adranus I hem op om het Longobardische koninkrijk onder handen te nemen. Bij de inname van hun hoofdstad Pavia neemt hij koning Desiderius gevangen en sluit hij hem op in een klooster. Vervolgens laat hij zich uitroepen tot "Koning van de Longobarden".
In 778 brengt een nieuwe militaire expeditie hem in Spanje, waar hij het opneemt tegen de Arabieren. Behalve een stukje Catalonië haalt Karel niet veel voordeel uit deze strijd. Als hij terugkeert naar zijn Frankische koninkrijk, wordt zijn achterhoede aangevallen en afgeslacht door een leger dat bestaat uit Baskische troepen en moslimstrijders. Zijn luitenant Roeland wordt gedood in de bergpas van Roncevalles in de Pyreneeën.
Tijdens de terugtocht werd de achterhoede door de Basken overvallen bij Roncesvalles, waarbij niet alleen Roeland (markgraaf van Bretagne en mogelijk een neef van Karel), maar ook enkele hoge hovelingen werden gedood. Deze overval vormt de inspiratie voor het Roelandslied. In het schilderij worden 8 fasen van het Roelandslied afgebeeld.
Dit verhaal wordt verteld in het beroemde Roelandslied. De Saksen maken handig gebruik van Karels nederlaag en komen in opstand onder het bevel van hun leider Widukind. Ze bedreigen hierbij de abdij van Fulda, die werd gesticht door Sint-Bonifatius.
In de jaren 780 besteedt Karel de Grote een groot deel van zijn militaire inspanningen aan de onderwerping van de Saksen. 4500 personen worden onthoofd en 12000 vrouwen en kinderen weggevoerd. De Saksische leider Widukind ontspringt echter de dans en vindt bescherming bij de Friezen en de Denen. In die tijd verplichten de Franken de Saksen zich te bekeren tot het katholicisme. Wie nog heidense praktijken beoefent, wacht de doodstraf. De orde wordt hersteld in Saksenland. Ook Widukind bekeert zich, maar toch is de kerstening slechts oppervlakkig.
Karel de Grote behaalt nog enkele overwinningen in het zuiden. Hij verovert het Catalaanse Gerona en dwingt ook de hertog van Benevento, een klein hertogdom ten zuiden van Rome, tot overgave. Het begin van de jaren 790 is een moeilijke periode voor Karel de Grote. Zuidelijk Gallië wordt geteisterd door een nieuwe militaire expeditie van de Muzelmannen. De Saksen en Benevento komen in opstand. Er breekt hongersnood uit. Pepijn met de Bochel, een zoon van Karel, probeert zelfs zijn vader te vermoorden. Als reactie laat hij zijn agressieve aanpak tegenover de Saksen varen en opteert voor een mildere pacificatie. Hij trekt verschillende keren ten strijde tegen de nomadische stam van de Avaren, die zich in het huidige Hongarije hebben gevestigd. Dit volk van plunderaars vormt immers een constante bedreiging voor Italië en Beieren. In de loop van de jaren 795 en 796 worden ze met heel veel moeite verslagen.
Detailkaart van een stuk gebied veroverd door Karel de Grote. Speciale vermelding van de Avarenmark (markgraafschap van de Avaren) en de Avarenring (rode pijl).
Bij de verovering van de Avaarse Ring, de cirkelvormige verblijfplaats van de Avaarse kahn, slaagt Kerel erin hun gigantische buit, die ze hier bewaren, in handen te krijgen. Die buit bestaat uit indrukwekkende schatten, die werden verzameld tijdens de strooptochten van de Avaren, zowel in het Westen als in het Oosten.
Karel de Grote slaagt erin om in enkele decennia het Frankische koninkrijk om te vormen tot een buitengewoon uitgestrekt rijk. Zijn militaire overwinningen vormen een essentieel instrument voor zijn macht. Ze vergroten zijn grondbezit, dat absoluut noodzakelijk is voor het behoud en de ontwikkeling van een netwerk van beschermelingen ("cliënten"). Anderzijds versterkt het zijn prestige en vormt het de grondslag voor de bloei van een ware culturele vernieuwing. Karels veroveringstochten zorgen voor een relatief homogeen grondgebied, dat kan worden gezien als een voorafbeelding van de kern van het huidige politieke Europa. Bepaalde tijdgenoten van Karel worden bewust van de opkomst van een nieuwe notie van Europa. Het grondgebied dat door Karel de Grote wordt gevormd, is dus niet enkel meer een geografisch concept, maar zal geleidelijk ook een politieke, culturele en religieuze betekenis krijgen. Het verbeeldt als het ware het Karolingische invloedsgebied. De macht van het Karolingische hof breidt zich nog uit tot de Britse eilanden en het Spanje van de Visigoten. Deze beschaving onderscheidt zich van de naburige regio's door zijn godsdienst (het christendom tegenover de islam en de Byzantijnse eredienst) en zijn taal (het Latijn tegenover het Arabisch en het Grieks). Zij roemt zich op haar beschaving en benadrukt haar verschillen met de barbaarse volkeren, die men moet trachten te onderwerpen.
Het keizerlijk ideaal
Karel de Grote omringt zich met briljante intellectuelen. De Angelsaksische monnik Alcuinus wordt in 782 benoemd als hoofd van de paleisschool aan het paleis van Aken. Paulus Diaconus (Warnefried), een heel geletterde Longobardische monnik, maakt in hetzelfde jaar zijn intrede aan het hof. Theodulfus, een erudiet van Spaanse afkomst die gevlucht is naar Aquitanië, wordt een persoonlijke raadgever van de koning. Al deze intellectuelen zijn grote bewonderaars van de klassieke beschaving en streven naar het oprichten van een politieke en religieuze eenheid die lijkt op die uit de Romeinse periode. Het pausdom deelt dit ideaalbeeld. Het droomt ervan de suprematie van Rome over de hele christenheid te herstellen.
In Constantinopel grijpt keizerin Irene, moeder van keizer Constantijn VI, de macht. In 797 laat zij haar zoon oppakken en opsluiten in een klooster. Zijn ogen worden uitgestoken. Deze gruwelijke daad brengt de continuïteit van de keizerlijke macht aan het wankelen. In het Westen is het immers ondenkbaar dat een vrouw deze titel draagt. In 799 wordt paus Leo III gemolesteerd en gevangen gezet door een deel van de Romeinse adel. Hij kan ontvluchten en vindt soelaas bij Karel de Grote. Net zoals paus Stefanus II ten tijde van Pepijn, heeft hij de steun nodig van de Frankische koning om zijn veiligheid en macht te verzekeren. Karel stemt in, herstelt de pauselijke macht en wordt als beloning tot keizer gewijd.
Kroning van Karel de Grote door paus Leo III tot keizer (800) van het Westromeinse Rijk in de Sint-Pietersbasiliek te Rome.
Op Kerstdag 800 zet paus Leo III in de Sint-Pietersbasiliek te Rome de keizerskroon op het hoofd van Karel de Grote, die vervolgens door de aanwezigen wordt uitgeroepen tot keizer. Deze ceremonie gooit de traditionele volgorde van de kroning, zoals die werd georganiseerd door het Romeinse protocol, door elkaar. Deze begon met het uitroepen van de keizer, en daarna pas ging de pontifex tot de wijding over. Zo werd benadrukt dat de kroon werd toegekend krachtens de wil van het volk en dankzij de militaire macht en successen van de gekroonde. De voorafgaande tussenkomst van de paus symboliseert integendeel de goddelijk en religieuze grondslag van de wereldlijke macht. Deze visie is allesbehalve naar de zin van Karel de Grote, die zich op het ogenblik van zijn wijding behoorlijk kwaad maakt.
Bovendien wordt de wijding onmiddellijk in vraag gesteld door Constantinopel, dat deze wijding als een usurpatie beschouwd. Nicephorus I, die in 802 tot nieuwe keizer van Byzantium wordt uitgeroepen, weigert de keizerstitel van Karel te erkennen. Een van zijn opvolgers Michaël I aanvaardt, in eerder vage bewoordingen, te erkennen dat hij Karel niet meer beschouwt als een usurpator, die onrechtmatig bezit heeft genomen van de titel. Hiervoor wordt hij beloond en verkrijgt in ruil de stad Venetië, die een paar jaar eerder door de Karolingers was veroverd.
Anderzijds drukt Karel de Grote zijn visie op het keizerschap waarin de paus duidelijk onderworpen is aan de macht van de keizer door. Overigens slaagt hij erin, vanaf 794, tijdens het Concilie van Frankfurt, tegen de wil van de paus in, de veroordeling te bekomen van Spaanse en Byzantijnse ketterse praktijken. Na de dood van twee van zijn zonen bereidt hij zijn opvolging voor. Hij laat in 813 zijn enig overlevende zoon Lodewijk tot keizer uitroepen in zijn paleis in Aken. Hij plaatst vervolgens zelf de kroon op diens hoofd. Enkele maanden later, op 28 januari 814, overlijdt Karel.
Lodewijk de Vrome
De kleine Lodewijk de Vrome wordt door zijn vader Karel de Grote gekroond tot koning van Aquitanië.
Lodewijk de Vrome (778-840) was al koning van Aquitanië in 781 (toen hij drie jaar oud was). Hij was ook Koning der Franken en co-keizer (als Lodewijk I) met zijn vader, Karel de Grote, vanaf 813. Als de enige overlevende volwassen zoon van Karel de Grote en Hildegard, werd hij de enige heerser der Franken na de dood van zijn vader in 814, een positie die hij bekleedde tot zijn dood, met uitzondering van de periode 833-834, waarin hij werd afgezet.
Tijdens zijn bewind in Aquitanië werd Lodewijk belast met de verdediging van de zuidwestelijke grens van het rijk. Hij veroverde Barcelona van de moslims in 801 en deed Frankische autoriteit gelden over Pamplona en de Basken ten zuiden van de Pyreneeën in 812. Als keizer nam hij zijn volwassen zonen - Lotharius I, Pepijn I van Aquitanië en Lodewijk de Duitser - op in de regering en zocht naar een geschikte verdeling van het rijk tussen hen. Het eerste decennium van zijn bewind werd gekenmerkt door verschillende tragedies en vernederingen, met name de brutale behandeling van zijn neef Bernard van Italië, waarmee hij zich verzoende in een publieke act van zelfvernedering. In de jaren 830 werd zijn rijk verscheurd door een burgeroorlog tussen zijn zonen, alleen verergerd door pogingen van Lodewijk om zijn zoon Karel de Kale te omvatten in zijn opvolgingsplannen. Hoewel zijn bewind eindigde op een hoge noot, met orde grotendeels hersteld, werd het gevolgd door drie jaren burgeroorlog. Lodewijk wordt over het algemeen ongunstig vergeleken tegenover zijn vader, maar de problemen die hij confronteerde waren van een ander soort.
Lotharingen, een kwetsbaar koninkrijk
Na de dood van keizer Lodewijk de Vrome in 840 barst er een gewelddadige ruzie los tussen zijn drie zonen. Lotharius, de oudste, weigert het Karolingische rijk te delen met zijn broers Karel en Lodewijk. Die twee bundelen de krachten en verpletteren het leger van hun broer op 25 juni 841 bij Fontenoy-en-Puisaye (in de buurt van Auxerre). Het jaar daarop zweren ze elkaar bijstand in Straatsburg. Ze doen dat elk in de taal van dat deel van het rijk waarop ze aanspraak maken. Karel legt de eed af in een oude vorm van het Frans, terwijl Lodewijk zich uitdrukt in het Hoogduits.
Naar een Germaans Lotharingen
Verdeling van het Karolingische Rijk bij het Verdrag van Verdun (843). Westelijke deel: Karel de Kale, middendeel: Lotharius I, oostelijke deel: Lodewijk de Duitser.
Uiteindelijk bekrachtigen de drie broers in 843 de verdeling van het keizerrijk in drie aparte koninkrijken. Het Verdrag van Verdun geeft de keizerlijke waardigheid en de hoofdsteden Rome en Aix aan Lotharius. Karel de Kale krijgt het grondgebied ten westen van de Schelde, de Rhône en de Saône. Lodewijk de Duitser mag regeren over de gebieden ten oosten van de Rijn en ten noorden van de Alpen, respectievelijk West-Francië en Oost-Francië genoemd. Het centrale deel, van Friesland tot de Provence en Toscane, krijgt de naam Midden-Francië. Het grootste deel van het huidige België behoort tot dat gebied, behalve dan de regio's ten westen van de Schelde. Die maken deel uit van West-Francië.
Lotharius I, koning van Midden-Francië (waar België grotendeels deel van uitmaakte) en Keizer van het Heilig Roomse Rijk.
De onderlinge relatie tussen de drie broers verbetert. Minstens tot de dood van Lotharius heerst er zelfs een soort rijkseenheid. Zijn overlijden in 855 leidt tot een nieuwe verdeling. Lodewijk II ontvangt de keizerlijke waardigheid en de Italiaanse gebieden. Karel - nog maar 10 jaar! - is voortaan heerser over de Provence. Lotharius II krijgt de rest van het grondgebied van zijn vader: van Friesland tot het noorden van Bourgondië. Hij zal zijn naam aan dit kwetsbare gebied geven: Lotharingen. Gedurende meerdere decennia zal Lotharingen het mikpunt worden van de machtsdrang van de West- en Oost-Frankische koningen.
In 869 sterft Lotharius II zonder erfgenaam. Zijn twee ooms, Karel de Kale en Lodewijk de Duitser, verdelen Lotharingen volgens het Verdrag van Meersen (870).
Verdeling van het Karolingische Rijk bij het Verdrag van Meersen (870).
De grens tussen de koninkrijken loopt nu langs de valleien van de Maas, de Ourthe en de Moezel. Keizer Lodewijk II heeft dan weer zijn handen vol met de Arabische invallen in Italië. In nauwelijks drie jaar tijd (van 875 tot 877) sterven deze drie heersers. De koninkrijken worden zo opnieuw opgesplitst, tot aan de kortstondige hereniging door Karel de Dikke van 881 tot 888.
In 880 wordt Lotharingen, tot groot ongenoegen van de plaatselijke aristocratische families, opgenomen in Oost-Francië. Het komt onder het bewind van de Duitse koningen. De koningen van dat Duitse Rijk, de nieuwe naam van Oost-Francië, proberen er enkele heersers te installeren die de macht in hun naam moeten uitoefenen. In 895 wordt Zwentibold I koning van Lotharingen. Deze bastaardzoon van Arnulf, koning van het Duitse Rijk, moet meteen het hoofd bieden aan een opstand, geleid door Reinier van Henegouwen. Reinier bezit een groot aantal domeinen in Haspengouw, de Ardennen, langs de Maas en natuurlijk ook in Henegouwen. Hij is bovendien abt van de grote kloosters in Echternach, Stavelot-Malmédy en Maastricht. In augustus 900 overwint hij Zwentibold, die op het slagveld sterft.
De nieuwe Duitse koning, Lodewijk IV (Lodewijk het Kind), verheft Lotharingen tot een hertogdom. De leiding vertrouwt hij in 903 toe aan graaf Gebhard van Franconië. Dat gebeurt zonder al te veel tegenstand. Lodewijk IV sterft echter zonder erfgenaam in 910. De Groten van het land kiezen Koenraad I van Frankenland, de neef van Gebhard, om over het Duitse Rijk te heersen. Renier van Henegouwen uit felle bezwaren tegen deze opvolging. Voor hem is de koning van West-Francië, Karel de Eenvoudige, de ware opvolger. Die geniet het voordeel te behoren tot de Karolingische dynastie. In ruil krijgt Reinier de titel van markies van Lotharingen.
Na de dood van Reinier lijkt Wigerik van Bidgouw de nieuwe sterke man. Zijn domeinen liggen in de Moezelstreek en de Ardennen. Beleend met de voogdij van de Sint-Rumoldusabdij in Mechelen en stichter van de Sint-Hadelinusabdij in Hastière, bezit hij ook de stad Trier en ontvangt hij in 916 de titel van paltsgraaf van Lotharingen uit de handen van de Franse koning.
Pogingen tot integratie in het Ottoonse rijk
Hendrik de Vogelaar (Hendrik I) was koning van het Duitse Rijk van 919 tot 936.
Giselbert, de zoon van Reinier van Henegouwen, komt in opstand tegen Karel de Eenvoudige en krijgt hierbij de hulp van Hendrik de Vogelaar, de nieuwe koning van het Duitse Rijk. In 925 valt die laatste Lotharingen binnen en brengt het koninkrijk voor lange tijd onder Duitse invloed.
In ruil voor zijn steun krijgt Giselbert de titel van hertog van Lotharingen én de hand van Hendriks dochter. Hij verwerft ook de abdijen van Stavelot en van Sankt Maximin in Trier. In 936 is hij in Aken aanwezig bij de kroning van Otto I tot nieuwe koning van het Duitse Rijk. Diens plannen voor een groot Duits keizerrijk botsen met de drang naar autonomie van de zoon van Reinier van Henegouwen. In 939 komt Giselbert in opstand tegen Otto, net zoals andere hertogen in Francië en in Beieren. Op 2 oktober 939 verdrinkt hij in de Rijn na een gevecht tegen de koninklijke troepen.
Lotharingen wordt nu toevertrouwd aan Hendrik, de broer van de koning. In 940 komt ook hij in opstand. Hij wordt echter verslagen en publiekelijk vernederd, tot Otto hem weer zijn vertrouwen schenkt: Hendrik wordt hertog van Beieren. Zijn opvolger, Otto van Verdun, sterft al in 944. De koning geeft Lotharingen vervolgens aan Koenraad de Rode, die bovendien met de koningsdochter mag trouwen. Koenraad bindt onmiddellijk de strijd aan met Reinier III, de graaf van Henegouwen en de neef van Giselbert. Hij zoekt hiervoor opnieuw steun bij de koning van Frankrijk. Als verschillende hertogen samenzweren tegen Otto, kiest Reinier de kant van de Duitse koning. In 953 behaalt hij een belangrijke overwinning tegen Koenraad, die zich intussen bij de samenzweerders aangesloten heeft. Het jaar daarop plunderen de Hongaren Haspengouw, de streken van Namen, Henegouwen en het land van Luik.
Het Heilig Roomse Rijk onder Otto I (van dan af ook wel het Ottoonse Rijk genoemd).
Om de orde in het voortdurend onder de voet gelopen Lotharingen te herstellen, vertrouwt Otto het hertogdom toe aan zijn broer Bruno. Deze verkrijgt tevens de waardigheid van aartsbisschop van Keulen. Otto gebruikt dus de kerkelijke hiërarchie om de koninklijke macht te ondersteunen. Ondertussen worden de Hongaren in 955 definitief in de pan gehakt tijdens de Slag bij Lechfeld, in de buurt van Augsburg. Ook de strijd tegen Reinier III verloopt een stuk vlotter nu Bruno zijn positie aan het Franse hof kan uitspelen. Vanaf 956 kan hij, als mentor van de jonge Franse koning Lotharius, de opvliegende graaf van Henegouwen het hoofd bieden. Die moet het immers zonder Franse hulp stellen. Reinier III wordt in 957 uiteindelijk verslagen en verbannen naar Bohemen. Zijn kinderen krijgen asiel in Frankrijk. Het graafschap Henegouwen wordt vanaf dat moment bestuurd door getrouwen van de Ottoonse familie.
De splitsing van Lotharingen
In 959 splitst Bruno Lotharingen op in twee delen:
Kaart van Lotharingen na de splitsing in 959.
De bisschoppen zijn de beste bondgenoten van de koning van het Duitse Rijk, in 962 omgedoopt in het Heilig Roomse Rijk. In Cambrai, Luik, Utrecht, Keulen, Trier, Metz, Toul en Verdun gedragen ze zich als echte machthebbers. Ze verzetten zich ook tegen de machtige families van grootgrondbezitters die zich trachten los te maken van de autoriteit van de Duitse heerser.
Bovendien krijgen de zonen van Reinier III uiteindelijk de steun van Lotharius, de nu meerderjarige Franse koning. In 973 en 976 vallen ze Henegouwen aan in een poging om hun voormalige bezittingen te heroveren. Otto II, die zijn vader in 973 opgevolgd is, probeert zich te verzoenen met deze onstuimige heren. Hij geeft het graafschap Bergen aan Reinier IV, terwijl diens broer Lambert het graafschap Leuven krijgt. Lambert huwt met de dochter van Karel van Neder-Lotharingen. Dat lid van de Karolingische familie is de broer van de Franse koning en heeft de zonen van Reinier III geholpen in hun strijd tegen de Duitse heersers. Nadat hij in conflict is gekomen met zijn broer, vindt Lambert toevlucht bij Otto II, die hem het hertogdom van Neder-Lotharingen toewijst. De twee nieuwe bondgenoten proberen zich meester te maken van de Franse troon, maar mislukken jammerlijk. Hugo Capet is hen voor. Hij breekt in 978 het beleg van Parijs. In 980 ziet de koning van Frankrijk officieel af van zijn aanspraken op Lotharingen. De regio blijft vanaf dan voor lange tijd verankerd binnen het Heilig Roomse Rijk.
Ook in West-Francië (Frankrijk) komt de Karolingische Dynastie ten einde. De laatste Karolingische koning, Lodewijk V de Luie, was een zwakke koning die slechts een jaar regeerde (986-987) nadat hij geconfronteerd werd met de anti-Karolingische beweging onder leiding van Hugo Capet. Slechts Karel van Neder-Lotharingen (953 - 992) en Otto II van Neder-Lotharingen (970 - 1012) zouden hem tot 1012 als laatste Karolingen overleven.