Ons Land België
België - Het Romeinse RijkHet Keizerrijk onder Vespasianus (69 tot 79 n.C.)
Titus Flavius Vespasianus (Falacrina, 17 november 9 - Aquae Cutillae, 23 juni 79) was een Romeinse keizer van 69 tot 79. In het jaar 69 na Christus kwam er een ommekeer in het Romeinse Rijk. Na de dood van Nero, de laatste keizer van het Julisch-Claudische huis, streed een aantal prentendenten om de troon. De uiteindelijke nieuwe Romeinse keizer was Vespasianus, soldaat en man van het volk. Door alle willekeur van Caligula en Nero was het aanzien van de keizer niet geweldig. Om zijn positie onder het volk te versterken begon Vespasianus aan het Colosseum, een enorme schouwburg die vijftigduizend toeschouwers kon herbergen. Aan de bouw hiervan zou verder gewerkt worden onder het bewind van Titus en Domitianus zou het Colosseum afmaken. De ruïnes ervan zijn nog steeds een trekpleister voor toeristen. Tijdens Vespasianus' regering onderdrukte zijn schoonzoon Cerealis de opstand van de Bataven onder Julius Civilis. Vespasianus werd opgevolgd door zijn zoon Titus.
Nadat Vespasianus volwassen was geworden, toonde hij lange tijd geen ambitie om senator te worden. Dat hij zich er uiteindelijk wel voor ging inspannen schijnt te zijn gekomen doordat zijn moeder dikwijls spot dreef met zijn gebrek aan ambitie. Vespasianus werd krijgstribuun in Thracië.
Als quaestor kreeg hij Kreta en Cyrene toegewezen. Vervolgens lukte het hem om tot aedilis en later tot praetor te worden verkozen. Als aedilis werd Caligula een keer kwaad op Vespasianus, omdat hij de straten niet goed genoeg had laten vegen, en liet hem bedekken met straatvuil. Als praetor liet hij geen gelegenheid voorbij gaan om Caligula te prijzen. Zo stelde hij voor om speciale spelen te organiseren om de "overwinning" van Caligula in Germanië te vieren, en dankte hij de keizer in het bijzijn van de senatoren dat hij hem had uitgenodigd voor een maaltijd. Ook eiste hij dat de samenzweerders tegen de keizer onbegraven zouden worden neergegooid, om zo hun straf te verzwaren.
Tijdens het bewind van Claudius I werd hij als legioencommandant naar Germanië gestuurd. Later werd hij overgeplaatst naar Brittannië waar hij 30 maal strijd leverde met de vijand. Hij bracht meer dan 20 steden en het eiland Wight onder Romeins bewind. Hiervoor ontving hij de onderscheidingstekens van een triomfator en ontving hij later een tweevoudig priesterschap en was hij onder Nero gedurende 2 maanden consul.
Tijdens het bewind van Nero kreeg hij de provincie Afrika toegewezen, dat hij zonder zichzelf te verrijken bestuurde. Hierna volgde hij de keizer bij zijn tournee in Griekenland, waarbij hij Nero ernstig beledigde, door meerdere malen niet aanwezig te zijn wanneer deze optrad als zanger, en in slaap te vallen als hij er wel bij was. Hierna werd hij geweerd uit de nabijheid van de keizer. Vespasianus vreesde voor zijn leven en trok zich terug in een klein afgelegen stadje. Tot zijn verbazing werd hem echter een staand leger en de provincie Judea aangeboden. De Joden waren namelijk in opstand gekomen en er was een doortastend veldheer met een groot leger nodig om de joodse opstand de kop in te drukken. Vespasianus werd boven de anderen uitverkoren omdat hij door zijn onaanzienlijke afkomst geen gevaar voor de keizer vormde. Het kostte Vespasianus en zijn zoon Titus jaren om de Joden te verslaan. De beslissende slag werd uiteindelijk door de Joden verloren in Jeruzalem. Vespasianus en Titus grepen zo hard in dat de Joden over de hele wereld verspreid raakten (de zogenaamde diaspora).
Na de dood van Nero brak er een burgeroorlog uit waarbij Rome in een jaar tijd vier keizers kreeg (het Vierkeizerjaar). De eerste die de macht greep was Galba, deze werd vermoord. De tweede keizer was Otho, deze pleegde zelfmoord nadat zijn leger de eerste slag bij Bedriacum had verloren. De derde keizer was Vitellius die uiteindelijk verslagen werd door de aanhangers van Vespasianus. Dankzij de steun van zijn leger in Judea (dat op dat moment, vanwege de opstand bestond uit een kwart van alle Romeinse strijdkrachten), en de legers in Syrië, Egypte, Moesië, Pannonië en Illyricum werd Vespasianus uiteindelijk uitgeroepen tot keizer.
Het belangrijkste kenmerk van zijn regeerperiode was Vespasianus' spaarzaamheid. Na de spilzieke grillen van met name Nero, Otho en Vitellius had het Romeinse Rijk behoorlijk ingeteerd op haar middelen. Vespasianus was dus gedwongen zuinig aan te doen. Een afdeling mariniers die hem durfde te vragen om een toelage voor schoenen omdat ze telkens te voet op en neer tussen Pozzuoli en Ostia Antica liepen, stuurde hij zonder ze te antwoorden weg en liet ze voortaan de tocht blootsvoets maken. Aangeklaagden konden zich, schuldig of onschuldig, vrijkopen en ambten waren bij Vespasianus ook gewoon te koop. Eén van zijn favoriete dienaren vroeg hem ooit een post op financiën voor een zogenaamde broer van hem. Vespasianus kwam er achter dat ze geen broers waren en liet het bedrag dat de dienaar was beloofd aan zichzelf uitbetalen en gaf de man de gewenste post. Tegen de dienaar die hem er over aansprak zei hij: "Zoek maar een andere broer; de man die je daar voor houdt is een broer van mij." Toen hem een reusachtig groot beeld werd aangeboden, waarvoor een enorm bedrag was verzameld, zei hij dat ze het onmiddellijk moesten plaatsen. Vervolgens stak hij zijn hand uit en zei "De sokkel staat al." Vespasianus voerde diverse nieuwe belastingen in. Zijn zoon Titus, die klaagde omdat hij zelfs een belasting op de urinoirs had bedacht, hield hij een munt onder de neus, en vroeg hem of het geld soms stonk. Toen Titus daar met "nee" op antwoordde, zei Vespasianus "En toch komt hij uit het urinoir". Hier vond de spreuk "geld stinkt niet" (pecunia non olet) zijn oorsprong. Het geld dat Vespasianus op deze manier heeft verkregen, is vooral gebruikt om het Romeinse Rijk weer op te bouwen.
Vespasianus was zich bewust van zijn nederige afkomst en gedroeg zich als keizer zoveel mogelijk als een gewoon burger. Zo trok hij, in tegenstelling tot zijn voorgangers, zelf zijn kleren aan, en werden mensen die zijn stamboom probeerden terug te voeren tot de stichters van Reate, door hem in hun gezicht uitgelachen. Vespasianus gedroeg zich lankmoedig naar anderen toe, en nam geen wraak op personen die hem voor zijn keizerschap onheus bejegend hadden. Veel dingen deed hij met een grapje af. Zo had een oud consul genaamd Mestrus Florus, Vespasianus er op gewezen dat hij "plaustra" en niet "plostra" moest zeggen. De volgende dag sprak Vespasianus hem aan met "Flaure" in plaats van zijn aanspreektitel Flore (Flaure is Grieks voor stuk onbenul).
Vespasianus maakte van Achaia, Lycië, Rhodos, Byzantium, Samos en Cilicia Tracheia, Romeinse provincies zodat deze hun vrijheid verloren. Toen Vespasianus aantrad werd Rome op vele plekken ontsierd door brandschade en vervallen gebouwen. Hij gaf daarom toestemming aan wie dat maar wilde braakliggend terrein in bezit te nemen om er zelf iets te bouwen. Hij zorgde ervoor dat het Capitool herbouwd werd, waarbij hij zelf symbolisch de eerste stukken puin wegdroeg. Verder liet hij een tempel voor de vrede, en een tempel voor de vergoddelijkte Claudius bouwen, en werd een begin gemaakt met de bouw van het Colosseum. Omdat er door de oorlog, een opeenhoping van rechtszaken was ontstaan, liet hij door middel van loting rechters aanstellen. Deze moesten er voor zorgen dat wat tijdens de oorlog gestolen was, weer aan de eigenaars werd terug gegeven.
Dat Vespasianus humor bezat bleek zelfs bij zijn overlijden. Naar verluidt zouden zijn laatste woorden zijn: "Ik geloof dat ik nu een god ga worden". Ook tijdens de begrafenis werden er nog grappen gemaakt over de legendarische zuinigheid van Vespasianus. Het was gebruikelijk dat tijdens een begrafenis een acteur de overledene imiteerde. De acteur die een masker van Vespasianus droeg vroeg hoeveel de begrafenis kostte. Toen er gezegd werd dat dit tien miljoen sestertiën was, riep de acteur dat ze hem honderdduizend sestertiën moesten geven, en zijn lijk maar in de Tiber moesten gooien.
Latere historici plaatsten Vespasianus wegens zijn grote verdiensten tussen de grootste imperators van Rome zoals Augustus, Septimius Severus, Hadrianus en Trajanus.